Ik heb een roos gekregen. Een bijna rode roos. Een teken van dankbaarheid. Een manier van een vluchteling om te laten zien dat hij zich welkom en veilig voelt. Het gebaar raakte me in eerste instantie diep. Later sloeg de verwarring toe.
Ik ben een van die duizenden vrijwilligers die vluchtelingen helpen. Ik vind het doodnormaal om een mens in nood te helpen. Ik hoef daar niets voor te hebben.
Woensdag hadden we een vergadering van onze vrijwilligersorganisatie. Even terugkijken op een hectische en soms chaotische periode. En vooruitblikken op een ongewisse toekomst (we weten niet hoe lang de mensen in onze crisis/noodopvang nog mogen blijven). Beide is lastig. Want bij een evaluatie vallen altijd wel kritische noten te kraken. En bij een vooruitblik speelt altijd de vraag: hoe lang houden we dit zelf als vrijwilligers nog vol?
Vlak voor de vergadering begon, werden we ‘overvallen’ door de vluchtelingen. Ze hadden de hele stad rondgespeurd om mooie, betaalbare rozen voor ons allemaal te kopen. Een Nederlandse vrijwilligerster uit een eerdere opvangplaats had hen geholpen een liefdevolle tekst te schrijven. De meesten van ons (ik ook) bedankten de vluchtelingen met een Hollandse drieslag (zoenen) of bij de heren met een stevige hug. Een gebaar dat naderhand verwarring opriep bij me: was dit cultureel gezien wel aanvaardbaar geweest?
En daar knelt het ook. Deze vluchtelingen hebben mijn hart geraakt. Maar ze komen wel uit een heel ander land, een heel andere cultuur. Kan en wil ik op de een of andere manier een vriendschapsrelatie met hen aangaan of niet? Kan ik me met hen verbonden voelen zonder me aan hen te hechten? En wat willen zij eigenlijk op hun lange weg door de bijna ondoordringbare asielzoekersjungle? Hun verblijf bij ons in de afgedankte basisschool is hooguit een kleine oase. Ships that pass the night….
Ik ben na gaan denken over mijn rol in het geheel. Iedere week draai ik één avonddienst (16 tot 23 uur). ik coordineer alle werkzaamheden die de vrijwilligers dan moeten doen. Ondertussen regel ik van alles: zo maak ik afwegingen bij medische hulp-aanvragen en deel ik op aanvraag shampoo en wasmiddel uit. Veel diepgaand contact heb ik dan niet met de vluchtelingen. Maar wat me opvalt is dat ze steeds zo dankbaar zijn. En dat ook uit uiten.
Ik heb voor mezelf besloten dat ik een ‘huismoeder van de jeugdherberg’ wil zijn. Wie van de vluchtelingen of vrijwilligers mijn hulp nodig heeft op wat voor manier dan ook, krijgt die. En verder doe ik er alles aan om het verblijf voor de vluchtelingen zo aangenaam mogelijk te maken. Zodat ze net zoals gasten van een jeugdherberg later kunnen terugzien op een prettig verblijf.
Een roos krijgen is leuk, net zoals een kaart van een vakantieganger die weer bij zijn thuisfront is teruggekeerd en de jeugdherbergmoeder nog even een bedankje stuurt. Maar het hoeft niet. Teveel dankbaarheid vergroot ongelijkheid tussen mensen. Ik doe mijn (vrijwilligers)werk met plezier. En net zoals bij een gewone baan hoef ik daar niet (steeds) voor bedankt te worden.