Mijn moeder (geboren in 1937) schreef haar herinneringen aan de oorlog op. Vandaag het laatste deel: de bevrijding. Feest met toch een zwart randje.
Vader kreeg gelijk. De oorlog liep op z’n eind. Eerst werd Zwolle bevrijd. Op een middag kwam een jongeman bij ons. Hij had een verloofde in Zwolle; daar kwam hij net vandaan. Hij bracht een boodschap over. Vader had een broer in Zwolle, die slager was. Daags voor de bevrijding had hij van het vlees dat hij nog had, worst gemaakt. Hij wilde de volgende dag trakteren. Toen de worst klaar was, bracht hij een paar stukjes naar de buren. Nauwelijks stond hij daar in de kamer, of er vloog een granaat door het raam. De buurvrouw verloor een arm. Van vaders broer werd niet veel teruggevonden.
Een paar dagen later zag ik moeder bij vaders fiets. Ze was druk doende met kleine kussentjes. Oma (vaders moeder) moest gemakkelijk zitten. Vader en een andere broer van hem namen oma om de beurt achter op de fiets mee naar de begrafenis in Zwolle; een fiets had houten banden.
Toen kwam onze bevrijding, op 17 april 1945. De nacht ervoor zou de brug over de IJssel door de laatste Duitsers worden opgeblazen. De mensen in de binnenstad moeten allemaal hun huizen verlaten. Veel mensen liepen op straat, zoekend naar onderdak. Ze droegen dekens over hun armen. Wij woonden net buiten de binnenstad. Vader zette de deur open. Wij hadden ruimte genoeg. Heel veel mensen kwamen bij ons slapen. Ook de schilderswerkplaats van mijn vader lag mudvol. Toen ik ’s morgens wakker werd, was iedereen weer weg. Buiten wapperde de vlag.
En mijn vader en moeder? Die waren zo ontzettend blij. Zo had ik hen nog nooit gezien. We gingen naar buiten. Daar kwam de bakker en zijn vrouw. Ze gaven vader en moeder een arm, en zo met z’n vieren gearmd, hosten ze de straat op en neer. Ik schaamde me. Dat grote mensen zo gek konden doen!
Het zoontje van de bakker vroeg of ik mee ging naar de kapotte brug kijken. Toen we daar kwamen, zou er net een boot naar de overkant vertrekken om de eerste Canadezen op te halen. Wie wilde mocht mee. Ik durfde niet, maar het bakkerszoontje wel. Dat waren de eerste Canadezen, velen volgden. In onze stad waren drie kazernes, waar ze konden verblijven. Ze hadden voor ons gevochten en hun familie lang niet gezien. Als ze vrij waren, hoefden ze echt niet in die saaie kazerne te zitten. De mensen in onze stad nodigden ze uit. Bij ons kwamen ze ook. Van een van hen, kreeg ik een hele grote plak chocola! En daarna kwam er nog veel meer: chocola, kauwgom, blikken biscuit, blikken vlees, brood en boter en nog veel meer.
Een groot rest barstte los. De stoepranden werden rood, wit, blauw en oranje geverfd. Muren werden beschilderd, alles mocht. Iedere straat vierde zijn eigen feest. We werden ook in andere straten uitgenodigd, omdat daar mensen woonden, die zo dankbaar waren omdat ze in onze werkplaats een nacht hadden mogen doorbrengen. Er kwam geen einde aan het feest. Was dit nu het gewone leven, waarover vader gesproken had, toen de Amerikanen bij Remagen de Rijn waren overgestoken. In ieder geval was het een heerlijke zomer.